Bert Middel

Dat SOTO-onderzoek naar de opvang van oorlogsslachtoffers leidt slechts tot onheil en narigheid, heeft Gerard Mulder meerdere malen in dit blad verkondigd. Maar het eindrapport, De Meelstreep, is in de kritiek inmiddels hartelijk toegejuicht. En de regering bleek destijds minder weerzinwekkend te hebben opgetreden dan we dachten. De Stichting '40-'45 en verwante clubs van oorlogsslachtoffers zijn niet in toorn ontstoken, althans niet in het openbaar. De rust keerde weer, onheil en narigheid bereikten ons van heel andere kanten, maar gelukkig is daar Bert Middel.

Wilhelmina passeer 'meelstreep' Foto: Nat. Archief - Wilhelmina passeert 'meelstreep' 1945
Bert Middel is politicus. Hij had één grote, bizarre politieke ambitie: gedeputeerde worden van de provincie Drenthe. Merkwaardig genoeg waren er kapers op de kust. Inmiddels is hij al twaalf jaar Kamerlid voor de PvdA. Wij kennen hem als degelijk links. Hij droomt nog wel eens van een Volksfront-regering, zei hij drie jaar geleden tegen HP/De Tijd. Zo'n linkse meerderheid - `wat zou het verdomme hartstikke mooi zijn'. Over het homohuwelijk was hij minder te spreken: `Is dit een bijdrage aan de klassenstrijd? Wordt de klassenvijand hiermee een vernietigende slag toegebracht?' Ik denk dat dat ironie was, maar helemaal zeker ben ik daar niet van, want Middel heeft ook serieus voorgesteld kaatsen en fierljeppen tot olympische sporten te verheffen.

Daarbij is Middel woordvoerder Asielbeleid van zijn partij, en namens de hele Kamer spreekt hij over de verzetspensioenen. Ooit is namelijk afgesproken dat deze materie dermate gevoelig ligt dat die niet ten prooi mag vallen aan partijpolitiek. De Kamer heeft ook diepmenselijke trekjes.


Bert Middel is dus een man van gewicht in zaken als oorlogsverwerking, en hij vindt De Meelstreep erg tegenvallen. Het boek is `te vergoeilijkend - nee, laat ik zeggen te relativerend' over de naoorlogse opvang. Hij trof, zei hij op 16 november op een bijeenkomst met auteur Martin Bossenbroek, zo weinig aan van de afschuwelijke ervaringen die hij hoorde van oorlogsvervolgden. Middel was alweer vergeten waarom dat onderzoek was gedaan: omdat er namelijk zoveel verhalen de ronde deden over de afschuwelijke ervaringen van oorlogsvervolgden. De waarheid moest maar eens boven tafel komen. Die waarheid viel mee, en dat kan kennelijk de bedoeling niet zijn.

Bossenbroek vroeg hem of hij `met de hand op zijn hart kon verklaren dat hij het hele boek gelezen had'. Dat nu, oordeelde Middel, was een demagogische vraag. Natuurlijk, hele pagina's had hij diagonaal doorgenomen, maar hij was op de hoogte, daar konden we blind op varen. En na afloop van de bijeenkomst verzekerde Middel dat hij de zaak in de Kamer aan de orde zal stellen. Dat mag, want het SOTO-onderzoek was een regeringsopdracht.

Dat kan een alleraardigste vergadering worden. Middel moet dan uitleggen wat er methodologisch niet klopt aan het onderzoek. Het parlement gaat de geschiedwetenschap inhoudelijk toetsen. Het wordt een boeiend debat, als er tenminste nog een paar politici zijn die het boek desnoods diagonaal tot zich nemen.

Ongedateerd