Vaarwel ome Herman

In de familie van Peter Schrijnders (1955) houden veel huwelijken niet lang stand. Zijn moeder vertrok, zijn grootmoeder, Johanna Bootsma (1897), scheidde ook.

'Na haar scheiding ging oma schoonmaken, onder andere bij Herman Romein. Hoe je het schrijft weet ik niet precies. Voor mij was hij altijd ome Herman. Ze waren helemaal niet verliefd op elkaar. Ome Herman was alleen geïnteresseerd in mannen, het huwelijk kwam beiden goed uit. Zij was verzorgd, hij had een vrouw nodig voor zijn carrière.

Nu was dat niet zo'n geweldige carrière, denk je achteraf, hij was bedrijfsleider bij een radio- en tv-zaak in de Van Baerlestraat, maar voor ons - kinderen uit de Jordaan - was dat heel wat. Voor ons was ome Herman rijk. Misschien ook had hij geld van huis uit. Hij had een heel verfijnde vriendenkring, met toneelspelers en zo. Zelf had hij ook toneelgespeeld.

Ze woonden op de Alexanderkade, mijn broer en ik gingen eens in de drie weken bij ze op visite. Wat was het chic daar. Ome Herman ontving ons dan in een dikke kamerjas met ceintuur. Er waren schuifdeuren, er hingen schilderijen, er was een verzameling whisky waar je u tegen zei. Woorden als tering en pleuris waren ons in de mond bestorven, maar die gebruikten we daar niet.

Hij sprak heel geaffecteerd. Hij gaf ons bij ieder bezoek een half uur taalles. Wij zeiden 'sanbak'. Hij zei dan heel keurig 'zandbak' en dat moesten we dan nazeggen. Ik vond dat wel nuttig, want toen realiseerde ik me pas dat het ging om een bak met zand, maar mijn oudere broer vond het vreselijk.

Hoogtepunt van het bezoek was als ome Herman vroeg of we sinas wilden. "Nuttigen jullie dat warm of koud," vroeg hij dan. Warm is dat natuurlijk niet te drinken, maar dat vonden we wel chic. Oma presenteerde die dampende sinas dan op een zilveren dienblad met glazen in zilveren houders. Ze bleef toch gewoon een soort huishoudster, al realiseerden we ons dat toen niet.

Oma was een schat, een zachte vrouw. Ieder jaar op m'n verjaardag kwam ze met ome Herman naar de Lindenstraat om me te halen. Binnen kwamen ze niet. We gingen de stad in en dan werd ik in het nieuw gestoken, schoenen, sokken, broek, vest, colbert, zo klein als ik was. En daarna eten bij Rutecks op het Rembrandtplein.

In 1966 kreeg oma een fatale hartaanval. Daarna heb ik ome Herman nooit meer gezien. Ik denk dat mijn omgeving dat beter vond, pedofielen en homo's, dat werd toen nogal eens door elkaar gehaald.

Mijn broer en ik hebben hem nog wel een paar keer gebeld, om zijn geaffecteerde stem te horen als hij opnam. En dan legden we meteen de hoorn op de haak. Nee, dat was geen pesterij, ik vond het een aardige man. Het was kwajongenswerk. Een foto van hen heb ik niet. Ik kan ze wel tekenen. In het café aan de Alexanderkade, waar ze nogal eens kwamen."

22 juli 2009