Verraad

4 mei 2014

Op 4 mei 2014 hield ik een inleiding voorafgaand aan de twee minuten stilte bij het monument 'De gevallen hoornblazer' op het Weteringplantsoen in Amsterdam.

Ansichtkaart Cagnes-sur-merWe weten: dit is niet zo maar een plek. Hier werden, acht weken voor de bevrijding, dertig mensen doodgeschoten, politieke gevangenen uit het Huis van Bewaring hiernaast, als wraak op een verzetsdaad. Mensen doodschieten is weerzinwekkend, dat te doen voor wat anderen gedaan hebben is gruwelijk.

Het is een goede gewoonte op deze plek bij de 4-mei herdenkingen kinderen te betrekken. Gewoon, omdat er weinig zaken zijn waarbij je kinderen niet zou moeten betrekken, maar ook omdat kinderen destijds uiteraard ook onderdeel waren van die oorlog. Tussen de honderden mensen die gedwongen werden de executie hier bij te wonen bevonden zich ook heel wat kinderen. Een ingrijpende, moeilijk voorstelbare ervaring.

Ik wil een paar verhalen vertellen over dramatische gebeurtenissen rond kinderen. Het gaat om hun vermeend verraad, hoewel verraad een woord is dat schuld doet vermoeden. En schuld, ik heb er mijn twijfels bij, mensen rekenen zichzelf toch al veel te veel aan vind ik, zoveel heb je niet te zeggen over je eigen doen en laten. En dat geldt voor kinderen al helemaal.

Al jaren ken ik het verhaal over Wim. Ik noem z’n echte naam niet, het ligt nog gevoelig in zijn vriendenkring. Wim was een joods jongetje van negen jaar en werd door het verzet ergens in Noord Holland ondergebracht, samen met een groep andere onderduikers. Er kwam een inval. Wim heeft wat er toen gebeurde beschreven in een nooit uitgegeven roman. ‘Die nacht werd Wim wakker doordat een niet-onsympathiek uitziende jongeman in een bruin pak aan zijn bed zat . De man lachte . “We weten dat je een Jood bent,” zei hij . “Ja”, zei Wim nietsvermoedend. "Maar dat wil ik voor mezelf niet meer weten.” “Ik ben van de politie,” zei de jongeman. “Kleed je eens aan.”
Het vervolg, door mij samengevat: Wim kleedde zich aan en ging de huiskamer binnen waar hij al enkele onderduikers op een rij zag staan. Wonen er nog meer onderduikers boven? werd hem gevraagd, En hij bevestigde dat. En hij gaf meer informatie. In de woorden van Wim zelf: ‘Daarvoor hadden ze hem niet mishandeld . Alleen door doodgewoon vriendelijk te zijn kregen ze van de jongen - die nauwelijks besefte waar dit alles over ging - de informatie los die ze hebben wilden.”
Wim heeft er zijn leven lag onder geleden. Dat hij, befaamd journalist destijds, in 1970 zelfmoord heeft gepleegd had niet alleen te maken met wat er toen gebeurd is. Maar het heeft wel een rol gespeeld, daar was zijn omgeving van overtuigd.

En onlangs sprak ik Chris, 75 jaar oud inmiddels. Chris heeft een paar mooie boekjes geschreven, en in een daarvan heeft hij het over zijn verraad. Toen we afspraken mailde hij al: ‘Ik weet niet of ik het droog hou.’
De ouders van Chris, zij joods, hij katholiek, vluchtten in 1939 uit Karlsbad naar Nederland. Ze kwamen in Bilhoven terecht. Chris vertelde me: ‘Het was op een lentedag, het moet mei zijn geweest, 1943. We speelden op de hoek van de Talinglaan en de Korhoenlaan. Er kwamen die middag Duitse soldaten aan en die vroegen ‘Wißt du wo Gerritsen wohtn? Dan bekomst du Schokolade.’ Het ging me niet eens om die chocola, maar ik, kleine opschepper, wilde laten zien dat ik Duits sprak. Ik zei waar Gerritsen woonde. En ik wist toen al dat wat ik deed niet deugde. Ik merkte het ook aan de andere kinderen.
Al snel ging het bericht de buurt door, dat merkte ik nadat ik even naar huis was geweest en weer de straat op ging. Ik werd achtervolgd door een grote groep opgeschoten jongens, type hooligans zouden we nu zeggen. Ze scholden me uit, voor verrader en voor vuile jood. Mijn vader heeft me toen uit die menige geplukt. En me daarna in de schuur afgeranseld. Hij, die anders zo vreedzame man.

Na de oorlog, ik zat net op de middelbare school, kwam ik bij mijn vriendje Robbie over de vloer. Ik praatte nogal veel, ik denk dat de moeder van Robbie me wat arrogant vond en ze zei: ‘Chris, we weten nog heel goed dat jij Gerritsen verraden hebt.’ Chris kroop terug in zijn schulp. Gelukkig is Gerritsen niet gepakt, zijn vrouw zag de soldaten aankomen en hij heeft zich in een mestvaalt verstopt. Maar voor Chris maakt dat niet alles goed, zijn schuld blijft. En zijn spijt. Ook al omdat hij de familie Gerritsen nooit heeft opgezocht om zijn spijt te betuigen.
Maar Chris, zei ik, je was vier jaar oud.
‘Je hebt helemaal gelijk,’ zei Chris. ‘Maar zo werkt het niet. Het is gisteren gebeurd.’
Terzijde, pijnlijk in dit verhaal is ook dat die opgeschoten jongens, die zichzelf ongetwijfeld hielden voor goede vaderlanders, de piepkleine Chris uitscholden voor vuile jood. Waaruit dus weer blijkt dat het anti-semitisme geen exclusief trekje was van nazi’s. Dat merkten de mensen die terugkwamen uit de concentratiekampen of de onderduik ook al snel. ‘Jou zijn ze vergeten te vergassen,; iedere jood heeft het toentertijd wel eens gehoord.

Waarom vertel ik deze verhalen? Niet omdat er lessen uit te trekken zijn of zo. Het gaat me om de schrijnende ervaringen, verhoudingsgewijs klein, althans, in het licht van andere drama’s uit die tijd en daarom wat minder de aandacht trekkend. Maar ze kunnen levens verwoesten.

Uit een laatste verhaal is misschien wel een les te trekken. Dat gaat over Johan Kalshoven. Zeventien jaar oud was hij toen de oorlog uitbrak. Johan ging in het verzet, hij kwam terecht bij de groep CS 6. Van hen zijn er heel veel opgepakt, Johan ook. Zo af en toe deden de nazi’s alsof er iets van een rechtsstaat bestond, en Johan verscheen, samen met achttien anderen, op 30 september 1943 in de rechtzaal.
Wat hij daar verklaarde gaat door merg en been. Er is maar een bron voor, de verslaggever van het NSB-blad Volk en Vaderland, maar er is geen reden te twijfelen aan de essentie van het verhaal. Johan vertelde dat hij oorspronkelijk eigenlijk sympathisant was van de NSB. Daar werd hij mee gepest op school. Hij kreeg een vriendin, zij bracht hem in contact met de verzetsgroep. En nu begreep hij pas hoe verkeerd dat was. Ik citeer de verslaggever: ‘Hij maakt van allen nog de sympathiekste indruk. Nu gruwt hij van de door hem gepleegde misdaad. Hij weet en begrijpt, dat slechts zijn leven verzoening kan schenken. Maar hij smeekt zijn rechter niet als een misdadiger te moeten sterven voor het vuurpeloton. Als laatste wens spreekt hij het verzoek uit als vrijwilliger in de voorste loopgraaf van het slagveld zijn leven te mogen offeren voor een Duits soldaat.’ Tot zover het citaat.
Wat moet dit verschrikkelijk zijn geweest. Verraad, zo zal hij het zelf hebben gezien, en de andere aangeklaagden zullen het ook zo ervaren hebben. Het moet een diepe vernedering zijn geweest. Maar hij was jong, hij deed alles om zijn leven te redden. Kronkelde zich in alle bochten. Het heeft niet geholpen. Net als de anderen werd Johan ter dood veroordeeld.

In de literatuur over de oorlog komt Johan nu en dan ter sprake, maar dit verhaal ontbreekt altijd. Ik vermoed wel waarom. Het zou afbreuk kunnen doen aan zijn positie als verzetsstrijder en als held. Toch is het jammer. Door verzetstrijders als onwankelmoedige figuren voor te stellen wordt het verschil tussen hen en ons, van wie het nog maar afwachten is hoe we ons in zo’n situatie gedragen, wel heel erg groot. Stel, ook van ons wordt gevraagd in verzet te komen. Wij kennen onze eigen zwaktes meestal wel en we zullen daar rekening mee houden als we iets, in het ergste geval ons leven, op het spel zouden zetten. Laten we dan leren van Johan. Je hoeft er geen onberispelijke ruggengraat voor te hebben om toch wat te doen als het zover is. Laat onze vrees dat we niet consequent zijn, dat we gaan draaien als we eenmaal met harde gevolgen worden geconfronteerd, ons niet weerhouden. Dan maar dat vernederende kronkelen. Dat is toch beter dan afzijdig blijven.
Johan Kalshoven ligt op de erebegraafplaats in Bloemendaal. En dat is helemaal terecht.