De Februaristaking

Het gesol rond de herdenking

De houding van de Nederlandse gezagsdragers tegenover de herdenking van de Februaristaking was, meende CPN-leider Paul de Groot, volstrekt duidelijk. Ze wilden, schreef hij in De Waarheid van 24 februari 1951, 'een kranslegging door autoriteiten die bereid zijn een dag in het jaar een Zondags gezicht te trekken om daarna weer voort te gaan Hitlers voetstappen te drukken.' En dat was verhoudingsgewijs nog een redelijk genuanceerd stukje over de kwestie.

Piet Nak Foto: Ben van Meerendonk, Piet Nak bij de Dokwerker, 1966
Nu hadden de communisten ook wel reden tot verontwaardiging. De CPN had het initiatief genomen tot de Februaristaking van 1941 en wees daarop. Dat wijzen werd tamboereren toen de andere partijen die rol in de staking bagatelliseerden. Het ging daarbij niet alleen om de eer: met de staking toonde de partij aan niet met het verzet te hebben gewacht tot de Duitsers de Sovjet-Unie binnenvielen, een verwijt dat de partij al in de oorlog werd gemaakt en dat in de Koude Oorlog veelvuldig zou worden herhaald.

De eerste herdenking, in 1946, verliep nog in harmonie. De voormalige stakers werden door een breed comité opgeroepen om zich op maandag 25 februari 'te verzamelen bij hun fabrieken, winkels, warenhuizen, kantoren en bedrijven, om daarna bedrijfsgewijs in gesloten groepen op te trekken naar het Waterlooplein. Daar werd, tot 1952, herdacht, daarna bij de in 1952 onthulde Dokwerker. Maar jaren lang geschiedde dat niet echt in 'gesloten groepen'. De communisten vonden een ceremonie zomaar niet volstaan. Een herdenking heeft pas zin als daaraan politieke eisen worden gekoppeld. Tegen de Duitse herbewapening, tegen de bedreiging door de Verenigde Staten van onze nationale zelfstandigheid, tegen de vrijlating van oorlogsmisdadigers. De andere partijen vonden dat misbruik van de staking en betwistten jarenlang het communistisch initiatief. Tekenend is een strofe uit 1950, helaas is de bron, een dagblad, onleesbaar: 'Wij hebben er niets geen bezwaar tegen te erkennen dat in de Februaristaking ook communisten hebben meegedaan. Natuurlijk! Want de Februaristaking was een typisch Amsterdamse emotionele volksstaking. En ook een communist is een mens en dus niet altijd een marionet.'
En Het Parool schreef in 1947 nog dat het nooit iemand was opgevallen dat de communisten de staking hadden georganiseerd. Dat was niet echt een vruchtbare basis voor samenwerking.

In 1949 wilde de CPN de herdenking zien in het licht van de Indonesische vrijheidsstrijd. Anderen voelden daar niets voor. In dat jaar was er nog een compromis mogelijk, maar terwijl de communistisch georiënteerde Eenheids Vakcentrale opriep desnoods te staken om naar de herdenking te kunnen, pleitten de andere vakbonden voor een boycot van de herdenking.

Vanaf dat moment waren er twee herdenkingen: een officiële in de ochtenduren, een 's middags van het herdenkingscomité, geïnitieerd door de CPN maar ondersteund door vrij veel linkse figuren als Presser en de dirigent Pieter van Anrooy. Het gemeentebestuur verbood (De Waarheid: 'Verbot!') toespraken, maar was zo verstandig 's ochtends dan ook maar geen spreker het woord te geven. De Waarheid: 'Het werkend volk moet blijkbaar de mond worden gesnoerd (...) terwijl een collaborateur-dirigent als Paul van Kempen in de gelegenheid wordt gesteld in het hartje van Amsterdam op te treden.' Er was in 1951 wel een demonstratie verbonden aan de herdenking. Het CPN-dagblad: 'Een buscolonne daverde door de Valkenburgstraat: Mensen met bloemen en opgerolde vaandels en spandoeken: landarbeiders uit Oude Pekela, Vlagtwedde en Finsterwolde, NVV-ers uit Jubbega, DUW-arbeiders uit het Groninger Oldambt, katholieke dekenstopsters van de Tilburgse textielfabrieken, bouwvakarbeiders uit Den Haag, mijnwerkers uit Zuid-Limburg, arbeiders van Philips en Van Heek. Alle dialecten die ons land rijk is werden daar in de met benzinedamp gevulde straat gesproken'.'

Ben Sijes werkte in het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie ondertussen aan een geschiedschrijving van de Februaristaking. Dat was een heilloze onderneming, oordeelde de CPN, want deze instelling zou de landverraderlijke rol van de velen die het nu voor het zeggen hebben verzwijgen, de samenstelling van het instituut garandeerde geen objectiviteit. De partij zou geen documenten overleggen, geen vraaggesprekken toestaan. 'De geschiedenis van de Februaristaking 1941 zal in volle omvang te zijner tijd worden geschreven, maar niet door u,' kreeg het instituut te horen.

Toen Sijes' boek in 1954 uitkwam, behandelde de CPN het als een schotschrift, en dat terwijl de partij veel lof werd toegezwaaid. Maar Sijes legde het accent op de activiteit van CPN-leden, terwijl in de communistische visie een communist altijd handelt in de lijn van zijn partij en dus in overleg met de partijleiding. Het verschil in standpunt lijkt in hedendaagse ogen overbrugbaar. Maar de kansen werden niet benut, integendeel, er werden nog wat vijanden bijgemaakt. De CPN deed in een brochure een boekje open over Sijes. In een merkwaardige constructie werd hij BVD-agent genoemd, omdat hij als links socialist indertijd een vergadering bijwoonde waar tegen de fusie tussen de communistische vakbond EVC en het NVV stelling werd genomen. Niet alleen de infaamheid verbaast nu een beetje en het weinig terzake doende karakter van het argument, maar vooral de wereldvreemdheid. Het gesol rond de herdenking zou nog lang niet ten einde zijn.

In 1958 scheurde de CPN, voorlieden als Gerben Wagenaar, Henk Gortzak en Rie Lips kwamen buiten de partij te staan.
Wagenaar was een van de organisatoren van de staking en daarvan waren er meer onder de dissidenten: Piet Nak bij voorbeeld, Fokke John en Bertus Brandsen. Toen leden van de Bruggroep, zoals de groep rond Wagenaar zich noemde, in 1959 de middagherdenking bijwoonden, werden ze door hun voormalige partijgenoten uitgejouwd. Het Vrije Volk genoot met volle teugen, De Waarheid meldde het incident niet. Het jaar daarop werd een record gebroken: vier herdenkingen. Naast de officiële en die van het CPN-comité ook nog een van de Bruggroep en een korte 's avonds van verschillende vredesgroepen. Begin jaren zestig schreef de CPN de beloofde geschiedenis: een ruim duizend pagina's tellende roman van Theun de Vries en een kroniek, van de hand van partijbestuurder Gerard Maas.
Dat boek was als een geretoucheerde foto uit de stalinistische tijd: Wagenaar was plotseling helemaal verdwenen, Piet Nak was van organisator gedevalueerd tot eenvoudig toeschouwer.

De herdenkingen werden druk bezocht, althans die in de middag. De officiële in de ochtend was immer een treurige bedoening. Het partijbestuur maakte van de herdenking dan ook een prioriteit van jewelste, al in 1947 kregen de leden te horen dat het hun plicht was daar te verschijnen. En daarna begrepen de leden dat zo wel. Ook zonder oproep zouden ze zijn gegaan, de herdenking werd een deel van de CPN-identiteit. Ook veel niet-leden kwamen 's middags, al bleef de bijeenkomst een min of meer communistisch karakter houden. Pas in 1966 lukte het een gezamenlijke herdenking van de grond te krijgen. De communisten ervoeren het, terecht, als een succes: In het comité was ruimte voor veel CPN'ers, en de gewoonte om politieke eisen te stellen werd voortgezet. En hoe! In 1971 lag het in de lijn van de ook in 1941 gevoerde strijd voor de democratie om onvoorwaardelijk het staatsingrijpen in de loonvorming af te keuren.

De laatste jaren staat de opkomst van de Centrumdemocraten centraal, de strijd tegen racisme. De voormalige leden van de CPN komen nog steeds massaal, de bijeenkomst heeft nu ook iets van een reünie. Heel voorzichtig proberen de leden van de Bruggroep en van de partij elkaar weer te groeten. Het dwangmatig karakter van de bijeenkomst, die kinderen van communisten soms hebben ervaren (‘Ik heb geen zin in die kerkdiensten') is eraf. Maar enkelen van hen kennen het rijtje geëxecuteerden na de staking nog uit het hoofd, zoals anderen de Boven- en Benedenwindse eilanden: 'Coenradi, Eyl, Hellendoorn, Holtinga, Schijvenschuurder, Van Waert, Van Weesel.'

26 februari 1994