Mémé vertrok altijd met veel bombarie

In de slotaflevering van de serie Opa en oma Marguérite Lea Merminod (1886). De Franse grootmoeder van Paul Arnoldussen (1949), de samensteller van deze rubriek.

"In Afrika had mijn oma een aap, een chimpansee. Die aap kreeg zakgeld en daarmee ging hij geheel zelfstandig naar de markt om bananen te kopen. Ik geloofde haar verhaal en ik geloof het nog.

Ze kwam uit Frankrijk. Kort voor de Eerste Wereldoorlog trok ze met haar man, Edoard Merminod, naar Afrika.

De zwart-wit stereodia’s – glasplaatjes- die hij daar maakte, liggen nog in mijn kast. Vrijwel allemaal natuuropnamen met krokodillen enzo. En die chimpansee. Mensen zijn er nauwelijks op te bespeuren.

Ik denk dat ze er zo’n jaar of vier gebleven zijn. Kort na de geboorte van mijn moeder in 1922, in Lyon, stierf Edoard. Aan een zonnesteek, is de verklaring, maar er gingen verhalen dat de achtergrond een minder ordentelijke levenswandel was.

Halverwege de jaren dertig kwam ze naar Nederland, met mijn moeder en haar tweelingzus. Mémé, zo noemden we haar, had een Nederlandse vrouw ontmoet. De dame uit Apeldoorn had haar verteld dat er in Nederland vraag was naar Franse les voor particulieren. Dus trok ze naar Apeldoorn en gaf ze les. Hoe ze dat gedaan heeft, weet ik niet, we hebben Mémé nooit ook maar één woord Nederlands horen spreken.

In haar vrije tijd speelde ze piano en scheef ze. De onuitgegeven manuscripten liggen nu naast die glasplaatjes. De dochters groeiden op en kort na de oorlog keerde Mémé alleen terug naar Frankrijk.

Mijn moeder trouwde, kreeg twee kinderen en scheidde. We woonden in de Rivierenbuurt in Amsterdam en daar, het zal in 1955 zijn geweest. kwam ze in mijn leven.

Mijn moeder werkte, Mémé kwam een oogje houden op mijn broer en mij. De achterkamer werd vrijgemaakt, en er werd een piano naar boven getakeld. Ze zette er een borstbeeldje van Napoleon op, daarnaast een portretje van president Charles de Gaulle, Chopin aan de wand en ze was geïnstalleerd.

Van de eerste dagen herinner ik me vooral de tocht langs middenstanders. Mémé zou ook boodschappen doen en ze voorzag taalproblemen.

Dus, vond ze, moest ik haar introduceren. En zo trokken we langs alle winkeliers in de Scheldestraat, waar ik een verhaaltje moest afsteken en zij zich voorstelde. Belachelijk natuurlijk, je stelt je niet voor aan winkeliers. Ik schaamde me dood. Van dat boodschappen doen is ook nooit iets gekomen, dat bleef mijn moeder doen.

Erg gelukkig zal ze in Amsterdam niet zijn geweest. Ze miste de croissants en de knoflook, ze was nogal eenzaam en kleinkinderen waren voor haar geen levensvervulling. Maar mijn broer en ik leerden spelenderwijs redelijk Frans.

Ik herinner me slaande ruzies. Dan pakte ze met veel bombarie haar koffer en vertrok ze, met die koffer en een hoedendoos, haar vos om haar nek. Maar halverwege de trap keerde ze altijd terug.

Uiteindelijk is ze eind jaren vijftig toch weggegaan, in harmonie. Afrika trok. Het werd Algerije, een onbegrijpelijke keus. Daar woedde een bevrijdingsoorlog, dat zal haar toch niet zijn ontgaan? In 1962 werd ze, zoals de meeste Fransen, het land uitgetrapt. Ze ging wonen in Troyes ten zuidoosten van Parijs. Daar publiceerde zo zowaar nog een roman, Dans la brousse (In de wildernis), gebaseerd op haar Afrikaanse belevenissen.

In Troyes heb ik haar nog een paar keer opgezocht. Dan was ze ontroerd. Ze verbaasde zich over mijn lengte en maakte uitstekend eten. Het waren lichtvoetige ontmoetingen."

1 februari 2010