"Door de rellen dacht hij dat de oorlog terug was"

Aan het eind van de dag overbrugde Martijn de Jonge (1957) de tijd tussen de sociale academie en Paradiso nog al eens bij zijn opa Henk van Leeuwen (1899) in de Da Costastraat.

"Hij was weduwnaar, grootmoeder was eind jaren zestig overleden. Een arbeider die het niet makkelijk had gehad. Tijdens de mobilisatie in de Eerste Wereldoorlog had hij te vaak naast een kanon gestaan, daar is hij, vertelde hij, doof geworden. Hij had zo n apparaat op z n borst met draadjes naar zijn oren. Dat zette hij dan harder of zachter, wat gepaard ging met een felle piep.

Hij is vaak werkloos geweest in de jaren dertig, dat kwam ook doordat hij lid was van een radicale bond, het NAS, het Nationaal Arbeiders Secretariaat. En als hij wel werk had, was het zwaar werk: hij asfalteerde wegen, heeft nog een tijd bij de munitiefabriek Hembrug gezeten. Dat was niet alleen zwaar, maar ook gevaarlijk. Na de oorlog werkte hij in de Amsterdamsche Kininefabriek.

Met hem praatte ik veel over de geschiedenis van de arbeidersbeweging, dat was op mijn sociale academie De Karthuizer destijds een nogal gewild onderwerp. En hij kende de praktijk, mooie verhalen. En we hadden het veel over Amsterdam.

En ik at bij hem. Hij kookte altijd voor twee dagen, piepers, groente en een lapje vlees. Hij prakte alles door elkaar heen, ik niet, dat vond hij een afwijking. En daarna rookten we een sigaar, hij een zware en ik een lichte.

Hij vertegenwoordigde welhaast het clichébeeld van de Amsterdammer. Nuchter, toen ik zei dat ik naar de Camargue wilde om flamingo s te zien, zei hij: Die zie je in Artis toch ook ? Hij wandelde altijd hetzelfde rondje, sigaar in zijn mond, ging graag kijken bij bouwputten en leverde daar dan ongevraagd commentaar.

Hij was ook geïnteresseerd in jongeren hoor, hij had een brede belangstelling, las altijd de krant. En hij had een kanariepiet, die uiteraard Piet heette en die hij regelmatig losliet in huis. Je moest vaak even wachten als je aanbelde, dan moest hij eerst die kanarie vangen en in z n kooi terugzetten.

In de loop naar de kroning op Koninginnedag 1980 werd grootvader – opa mocht ik hem niet noemen, dat vond hij een vreselijk woord ongerust. Hij woonde vlak bij het hoofdbureau en had de sirenes van en naar de Vondelstraat gehoord evenals de bijna continu boven de stad aanwezige helikopters. Daarbij waren er de oproepen in de stad: Geen woning geen kroning . Hij putte moed uit Het Parool, waarin kraker Kees meldde dat ze op 30 april gewoon gingen doen wat ze altijd deden, namelijk kraken. Het zal wel rustig blijven Martijn, het staat in de krant , zei hij. Maar in zijn stem klonk onrust.

Die avond van Koninginnedag hoorde ik wat er gebeurd was. Op de hoek van de Bilderdijk­straat en de Kinkerstraat was die ochtend een pand gekraakt. Vrijwel onder zijn ogen. Daar was meteen hard op gereageerd, met de ME. Demonstranten, helikopters, politieknuppels. Hij was in paniek geraakt, hij dacht dat het weer oorlog was, meende dat het gas en het licht waren afgesneden, hij was compleet in de war.

Grootvader is nooit meer de oude geworden. Het lukte aanvankelijk wel hem enigszins gerust te stellen maar hij ging steeds verder achteruit. In december van dat jaar is hij overleden.

14 december 2009