'Jongen, geen tatoeages, jij wordt officier'

Op een dag in 1953 kwam Johan Kramer (1892) thuis met Lu Lui, spreek uit Loe Loe-i, een exotische vreemdeling, een Chinees. Die viel op Johans dochter en zij kregen Leo Lui (1955). Alle drie de mannen waren zeeman.

'Mijn vader voer op het beroemde schip de Oranje. Opa Kramer had ook jaren gevaren, als stoker, maar hij was al een eind in de vijftig en dan krijg je een baantje aan de wal. Het klikte tussen die mannen. Als mijn vader in Amsterdam was, was hij kind aan huis op de Kramatweg 82.

Mijn vader was meestal op zee, mijn moeder werkte door de week en dus was ik bijna altijd bij mijn grootouders.

Opa was een man van verhalen. Maar hij vertelde niet alles. Hij heeft op zolder in de oorlog een illegale krant gestencild, maar daar heeft hij nooit iets over gezegd, dat is meer een familieverhaal. Dat verhaal over dat kokende water heb ik ook van mijn moeder. Opa werd in de oorlog opgeroepen voor de Arbeidsinzet, hij moest voor de Duitsers gaan varen.

De dag voor hij moest aanmonsteren, gooide mijn grootmoeder op zijn verzoek kokend sodawater over zijn linkerarm. Zijn idee dat hij daardoor zou worden afgekeurd, klopte. De littekens zijn nooit verdwenen. Die soda zal wel tegen ontstekingen zijn geweest.

Opa kwam uit een gelovig gezin, en graag vertelde hij hoe hij van zijn geloof was gevallen. Dat was zijn stokpaardje. Het was 1910 en hij zat op zee. Dat jaar kwam de komeet Hailey voorbij en de scheepspredikant voorspelde bij die gelegenheid de ondergang van de aarde. Dat weerhield hem er niet van de opvarenden omstandig op de collectebus te wijzen. Mijn opa vroeg waar dat geld dan voor nodig was. Het antwoord is in de vergetelheid geraakt maar opa wou niets meer weten van die poppenkast.

Rond de Eerste Wereldoorlog zat hij in Amerika en daar hoorde hij, in 1917, van de Russische revolutie. Die inspireerde hem, hij werd communist - niet echt lid, maar sympathisant. Hij heeft altijd op de communistische partij gestemd, zijn vrouw op de Katholieke Volks­partij en dat heeft nooit een probleem gegeven.

Ik heb hem eigenlijk alleen gekend als oude, wijze man. Hij praatte over politiek, hij heeft me leren schaken en klaverjassen. En heel soms zong hij schuine liedjes, en dan zei oma: 'Johan, moet dat nou tegen die jongen?'

Door zijn verhalen ben ik ook naar zee gegaan. En door mijn oom Teun, die ook op de Kramatweg woonde en nog een papegaai heeft meegenomen. Dat beest ging enorm ouwe­hoeren. Tegenwoordig vliegt iedere gehaktbal naar Spanje of het Midden-Oosten, maar reizen, dat was destijds iets, hoor.

Opa was een ruimdenkende man maar in één ding zeer principieel: 'Als je jezelf ooit laat tatoeëren, kom je d'r niet meer in.' 'Officieren laten zich niet tatoeëren, jongen,' hield hij mij vaak voor. Eén keer sprak ik hem daarover aan. 'Opa, jij was toch stoker, dat is toch geen officier?'
'Ik niet jongen,' zei hij, 'ik niet, maar jij later wel.'
En zo is het gegaan. Ik heb de hogere zeevaart­school gedaan en ik heb negen jaar als werk­tuigkundig officier bij de Holland Amerika Lijn gevaren. Ongetatoeëerd.
In 1982 stierf opa in het bejaardenhuis in de Roetersstraat en oma volgde een paar jaar later. Beide keren zat ik op zee."

15 juli 2009