Twee keer een halve ton in de loterij

Opoe Leentje Boerhoop en opa Reindert de Vries werden alle twee in 1874 geboren. Ze woonden een leven lang in de Bellamystraat waar kleinzoon Frans van Zutphen (1929) hen regelmatig opzocht.

'Opoe was wel een gezellige dribbel. Een klein vrouwtje; in de keuken stond een bankje, zodat ze bij de kraan kon. Ze had haar jeugd in een weeshuis doorgebracht. Elke dag had ze daar moeten breien, want als ze het huis uit gingen, moesten die kinderen hun hele uitzet bij elkaar hebben gebreid.

Opa was een lange, stille man. Die zei echt alleen maar het noodzakelijkste. Hij maakte elke dag een wandelingetje door de Ten Katestraat en de Kinkerstraat. Elke dag precies hetzelfde wandelingetje. Ik geloof niet dat hij veel fantasie had. Ze woonden in de Bellamystraat, in een driekamerwoning. De voorkamer gebruikten ze niet of heel zelden. Dat was de nette kamer.

Opa heeft zijn hele leven gewerkt bij drukkerij Enschede. 's Morgens om zes uur ging hij van huis, hij liep naar het Centraal Station en nam de trein naar Haarlem. 's Avonds om zes uur was hij weer thuis. Als hij niet werkte, rookte hij pijp. Dat waren van die stenen pijpen, en als je maar lang genoeg rookte, kwam op de kop van de pijp door de warmte een plaatje te voorschijn. Een schip of een paard.

Ze gingen nooit weg. Ja, één keer, in 1910, toen zijn ze drie dagen naar Arnhem geweest. Maar 1910 was dan ook een uitzonderlijk jaar. Daar heb ik mijn moeder vaak over horen praten. Met een groepje collega's won opa vijftigduizend gulden in de Staatsloterij, ieder vierduizend gulden. Dat was toen een smak geld hoor; er werd gezegd dat ze er een kleine villa in Blaricum van konden kopen. Dat hebben ze dus niet gedaan. Mijn moeder en haar zuster kregen mooie mantels en nieuwe bedden. De rest van het geld zette opoe op de spaarbank.

De dag dat ze het geld opstreken, zette die gouden ploeg uiteraard de bloemetjes buiten. Opa ging de volgende dag gewoon naar zijn werk, maar een stel collega's kwam niet opdagen. De chef was boos, maar hij wilde het wel door de vingers zien als het niet meer zou gebeuren. Nou, daar was men niet bang voor.

Maar geloof het of niet, de volgende loterij won diezelfde ploeg wéér een halve ton. Een paar van hen zakten weer door en hoorden een dag later dat ze op staande voet waren ontslagen.

Weer hebben ze er geen huis van gekocht. Toen mijn grootouders stierven, in de jaren zestig, stond op het spaarbankboekje nog zo'n tweeduizend gulden. Ik heb geen idee waar al dat geld aan is uitgegeven. Ze deden nooit iets bijzonders. Nou ja, ze hadden een paar mooie dingen. Grote ovalen portretten van henzelf, in een houten lijst. En ze hadden een penantkast, zo heet dat, een soort theemeubel, met daarop een Japans servies van doorzichtig porselein. Dat zag je niet in een arbeidersgezin, hoor."

28 september 2009