'Wij kregen de woning van een NSB-man'

Max Arian (1940) heeft opa van moederszijde, Philip Witteboon (1882), nauwelijks gekend - Auschwitz. Maar oma, Mietje Witteboon-Oppenheijm (1886), maakte hij dagelijks mee.

'Mijn oma werd Tante Mietje genoemd. Ze was zowel een typische Jordanese als een Jiddische memme, een combinatie die je niet veel tegenkomt. Heel warm, heel lief.

Toen ze een jaar of acht was, stierf haar vader. En zij moest de kost gaan verdienen. Met een handkar de straat op met fruit. Het zullen wel sinaasappelen zijn geweest. Zo heeft ze haar man ontmoet, die ventte ook met fruit. Dat ze toch nog prima heeft leren lezen en schrijven, had ze aan haar schoolmeester te danken. Die kon niet voorkomen dat ze moest gaan werken, maar hij spijkerde haar 's avonds bij.

Mijn grootouders kregen een handel op de groentemarkt aan de Lijnbaansgracht, de voorloper van de Centrale Markthallen. En ze exploiteerden een joods koffiehuis op de Elandsgracht.

Kort voor de oorlog zijn ze verhuisd naar het Waterlooplein. Dat was voor Joden bepaald geen veilige plek tijdens de bezetting, Een kennis, een communist, heeft ze daar weggehaald en ze illegaal ondergebracht op een etage in de Elandssstraat. Een fantastische daad.

De familie is er deels door gered. Mijn vader is opgepakt en in een kamp gedood, mijn grootouders werden laat in de oorlog naar kamp Theresienstadt gebracht. Opa moest daarna naar Auschwitz, oma mocht niet mee. Daardoor heeft ze het overleefd. Mijn moeder en ik zijn, apart van elkaar, ondergedoken in Limburg.

Kort na de oorlog kregen oma, mijn moeder en ik een woning in de Gilles van Ledenberchstraat die van een NSB'er was geweest. Twee kamers - desondanks wisselde de indeling voortdurend, ook wie bij wie in de kamer sliep. Dat hebben we zo volgehouden tot mijn negentiende. We hadden natuurlijk niet veel meer, maar wel wat. Mijn speelgoed bijvoorbeeld, dat had die aardige communist voor ons bewaard.

M'n oma zette de groente- en fruithandel weer op, in de hallen aan de Jan van Galenstraat. Met behulp van mijn moeder. De dames maakten voortdurend ruzie met elkaar; echt, maar ook wel eens gespeeld heb ik de indruk. Dan kibbelden ze over een veel te goedkoop aangeboden partijtje aardbeien. De klant kreeg daardoor de indruk een meevaller te hebben.
Mijn oma zong eigen liedjes, las zelfgemaakte verhaaltjes voor. Ik weet nog een liedje dat ze had gezongen voor een jongetje dat in Theresienstadt geboren was, André Vuijsje:

Toen Andreetje op de wereld kwam/ uit een donker hoekie/ de baker keek om een hoekie./ En al wie Andreetje z'n luiertjes wast/ die zal worden oud en kras./ Die zal op Andreetje zijn bruiloft zijn/ en daar krijgen koekies en wijn.

Het ontroerende is: ze is echt op de bruiloft van deze André geweest.

Oma heeft natuurlijk enorm veel verdriet gehad, haar man gedood, haar oudste dochter, haar lieveling, met haar gezin ook vermoord. Maar ze bleef een enorme levenslust uitstralen. In veel Joodse gezinnen was die oorlog taboe, maar dat was bij ons helemaal niet zo. Ze praatten erover en oma was zelfs in staat aardige anekdotes over het kamp te vertellen. Zo had ze aardappels gejat, een bewaker had dat in de gaten maar verraadde haar niet. Zo kwam ik er al snel achter dat goed en kwaad niet zo strikt gescheiden zijn.

Mijn oma werd een gevierde tante in de buurt en in de markthallen. Op haar zeventigste was het groot feest daar en ze kreeg een televisie aangeboden. Die werd 's avonds geïnstalleerd. Er was toen nog maar één net, en het programma begon op acht uur met het nieuws. Een van de onderdelen daarvan bleek het feest voor oma te zijn. Echt waar, ik heb het zelf gezien.

8 juli 2009