‘Nuchter was hij heel aardig'

Willem Maeijer (± 1865), de opa van Corrie Flart- Maeijer (1939), was een handenbindertje. Maar wel de stamvader van een familie waarmee het goed gekomen is.

'De ouders van mijn vader kregen zestien kinderen, van wie er twee vroeg overleden. Mijn oma heb ik nooit gekend; die moet rond haar vijftigste zijn gestorven. Opa kwam uit Nijmegen, maar ging al jong naar Amsterdam. Hij heeft hier een schildersbedrijf gehad.

Wij woonden in de Staatsliedenbuurt, maar opa en zijn kinderen hokten dicht bij elkaar rond de Haarlemmer Houttuinen. Opa had een piepklein woninkje aan de Korte Prinsengracht. Dus zondags waren we nogal eens in de buurt voor verschillende visites. En bij één van de eerste bezoekjes die ik me herinner, kort na de oorlog, hoorde ik iemand roepen: 'Maeijer, we hebben je vader weer gevonden.'

Opa was een drinker. Dat wist ik al in de oorlog. Ik verbleef bij een tante en daar kwam opa ook aanzetten. Zwaar aangeschoten. Mijn tante had daar geen zin in en stuurde hem weg. Het was op tweehoog, hij wankelde en viel kletterend naar beneden, die heel steile trap af. Onderweg, op éénhoog, sleepte hij nog een fles melk mee. Dus daar lag hij onder aan de trap, midden in de melk. Ik vond het zo zielig. Hij had niets gebroken en stond op en waggelde weg.

Opa dronk het hele jaar door, maar als de bladeren vielen, kon hij wel zes weken onder water blijven. En dan werd hij ergens gevonden, laveloos en vervuild. Dan werden de hulptroepen ingeroepen, de dochters en schoondochters, wie maar voorradig was. Opa werd in de tobbe gezet. Zijn kleren werden ontsmet en opgeknapt, weggooien deed je in die tijd niet zo snel. Zijn haren en nagels werden geknipt en na een paar uur begon opa weer netjes gekleed en blinkend schoon aan zijn wandeling in de buurt. Opa had iets heel deftigs hoor. Hij kon zo maar een leraar of iets dergelijks lijken.

Er was een rooster om voor opa te zorgen. Wij waren op woensdag aan de beurt. Nou ja, wij, ík was altijd de pineut. Ik ging met een pannetje eten naar hem toe; nog een eind lopen was dat. Ik klopte heel zachtjes op zijn deur. Als hij nuchter was, deed hij open en was er niets aan de hand. Als hij me niet hoorde, was hij dus zijn roes aan het uitslapen. Dan zette ik dat pannetjes naast de deur en ging ik met veel stampij naar beneden. Want ik wilde wel dat hij wakker werd en wat at. Ja, als ik maar dacht dat opa dronken was, was ik bang. Ik schaamde me dan, omdat ik het gevoel had dat ik hem in de steek liet.

Nuchter was hij heel aardig. Hij legde een krant op tafel, sneed plakken brood en die kreeg ik dan met een dikke laag roomboter. Dat was luxe, roomboter. Hij was als kind hulpje geweest van een lantaarnopsteker in Nijmegen. Gaslantaarns dus.

Het spannendste verhaal dat hij vertelde, speelde op het kerkhof. Hij stak een lantaarn aan en wat verscheen er? Een witte geest. Opa maakte zich uit de voeten en wist de geest te ontlopen. Elke keer dat hij dat vertelde hoopte ik dat die geest hem eens te pakken zou krijgen, maar dat gebeurde nooit.
Opa was zéér aanwezig. Maar zijn kinderen zijn allemaal goed terechtgekomen. Veel ondernemers zaten ertussen, net als mijn vader. En dat is wel zíjn verdienste."

31 augustus 2009