Druk maar prachtig

De vergeten revolte van Belle-Île

volk en vaderland Still: 'Carnet de naufrage', Injam Production

Belle-Île, zeventien kilometer lang en negen kilometer breed, aan de zuidkust van Bretagne, leeft van het toerisme. Desondanks is het een prachteiland. Uitstekende stranden die zelfs de augustusdrukte aankunnen (het kost hier en daar enige moeite om er te komen), indrukwekkende rotsen waartegen het water stukslaat, diepe grotten, heuvels, groen, een vogelreservaat, aangename plaatsjes. Aankomen met de boot (verscheidene malen per dag uit Quiberon, 12 euro,) in Le Palais is een feest: de onverpeste haven met laat-negentiende-eeuwse, okerkleurige panden plus het ideale terras van Hotel La Fregate (veertig euro voor een tweepersoonskamer). En de ijsman heeft zestig smaken. De horeca is er niet sensationeel en wat duurder dan op het vasteland. Restaurant l'Annexe is de moeite waard, heerlijke rauwe vis.

Gelukkig is er maar een echte bezienswaardigheid op het eiland, de citadel, waarvan delen dateren van de zestiende eeuw. Daarin is het streekmuseum gevestigd met de gebruikelijke bric a brac, maar ook met werk van hier verblijvende kunstenaars als Monet en Vasarely. Ook aandacht voor de actrice Sarah Bernhardt, die hier een kasteeltje had, en voor Arletty, die na de opnamen van een film in 1947 een huisje op het eiland betrok. Plus de schoenen van Messali Hadj, een Algerijns nationalist die van 1956 tot 1959 op Belle-Île verbannen was. Geen aandacht voor Andre Gide, de schrijver die dol was op het eiland, logeerde in het chic ogende Hotel Le Bretagne maar dat al snel verliet wegens vlooien en varkensgeknor buiten. Maar dat was voor de oorlog, hij zocht zijn heil in Sauzon, een kilometer of acht verder, ook pittoresk, met een haven die bij eb droog valt.

Luidruchtige Parijzenaars huren hier een Lelijke Eend, beschaafd volk een fiets met 21 versnellingen, maar zelfs daarmee leveren de hellingen enig gehijg op. Imposante vergezichten. Een eiland voor dommelaars, niet voor avonturiers. En Nederlandse kranten zijn er niet.

Niets op het Franse eiland Belle-Île herinnert nog aan de opstand. Geen plaquette, geen monumentje. De historische vereniging heeft zich niet in de kwestie verdiept en ook het museum in hoofdstad Le Palais verwijst nergens naar de strafkolonie die hier tot 1977 gevestigd was. Laat staan naar de revolte die in 1934 plaatsvond: 56 jongeren, van dertien tot twintig jaar, namen de benen. Allemaal werden ze binnen een etmaal gepakt. Behalve een, volgens de overlevering - van hem is nooit meer iets vernomen. In Frankrijk leidde de gebeurtenis tot een perscampagne, Kamerdebat, wetswijziging, tot poezie en tot een nooit voltooide film. Maar Belle-Île zelf weet van niets meer.

Driehonderd minderjarigen zaten vast in wat goedmoedig Maison d' Education Surveillée heette. Hun misdaden varieerden van mishandeling tot het stelen van een appel. Sommige jongens werkten op het eiland bij particulieren, zo'n tweehonderd werden op de eigen boerderij opgeleid tot boerenknecht, een aantal was dagelijks op het eigen opleidingsschip, zij zouden ooit zeeman worden. De rest had werk op de 'industriele afdeling', dichtbij het fort van Le Palais: timmeren, schaven, solderen. En het was in de eetzaal van die werkplaats dat precies 71 jaar geleden, op 27 augustus 1934, om zeven uur 's avonds de opstand begon.

Hoe? Dat valt moeilijk op te maken uit de verslagen van de tientallen journalisten die die week het eiland overspoelden. Aanleiding was het eten, stelden de meeste verslaggevers. Volgens de ene was de soep alweer beneden alle peil, volgens de andere had een jongen straf gekregen, een dag droog brood, omdat hij zijn kaas, het nagerecht, had opgegeten voor de hoofdschotel: erwten met vet. Andere hielden het op een complot van de jongens. Die begonnen met het servies te gooien, bij die schermutselingen raakten drie bewakers overigens zeer licht gewond.

Ze ontfutselden een bewaker de sleutels, waarmee ze de eerste hindernis konden nemen. Er stond ook nog een muur om het instituut, maar dat bleek geen probleem te zijn, er waren wel een paar ladders in de buurt.

Velen hoopten natuurlijk het vasteland te bereiken, maar directeur Turban waarschuwde meteen de politie, de vissers en andere botenbezitters. Wat volgde die nacht werd bekend als La chasse aux enfants, de kinderjacht. Het was een lucratieve zaak: wie een vluchteling vond, kreeg tien franc - of twintig, de bronnen spreken elkaar hier tegen.

Bevolking en toeristen namen enthousiast deel. Drie eilanders poseerden vol trots voor de persfotografen: Robert Huchet, Benjamin Lorec en Augustin Kerjouan. Ze hadden hun jachtgeweren gepakt en waren op pad gegaan. In de velden troffen ze tien kinderen aan, en ook bij de rotsen van het Pointe de Kerzo stuitten ze op een groepje. Een van de jongen riep: "Schiet maar, het kan ons toch niets meer schelen." Dat hebben ze niet gedaan. In Sauzon werden twee jongens opgepakt door een boer, die aan een toeriste met een auto vroeg hen terug te rijden naar Le Palais. Zij vertelde later dat ze bij aflevering van de buit afschuwelijk gejank hoorde. Het bleek dat alle opgepakte kinderen werden uitgekleed, per drie in een cel gestopt en daar met een leren riem werden bewerkt.

Een andere toerist in Sauzon was Jacques Prevert, die later zou uitgroeien tot de Franse nationale dichter. Prevert schreef kort na de opstand een chanson. Het begin:

Bandit ! Voyou ! Voleur ! Chenapan !
Au-dessus de l'île on voit des oiseaux
Tout autour de l'ile il y a de l'eau
Bandit ! Voyou ! Voleur ! Chenapan !
Qu'est-ce que c'est que ces
hurlements
Bandit ! Voyou ! Voleur ! Chenapan !
C'est la meute des honnetes gens
Qui fait la chasse a l'enfant.

(Bandiet! Schooier! Dief! Schavuit!/ Boven het eiland zijn vogels te zien/ Om het eiland louter water/ Bandiet! Schooier! Dief! Schavuit!/ Wat is dat voor gebrul/ Bandiet! Schooier!. Dief! Schavuit! / Het is de horde van nette burgers/ Die op kinderjacht gaat.)

Aanvankelijk volgde de pers de autoriteiten, die spraken van een incident en van snel herstelde orde, nog wel. Algauw verscheen een commissie, die proefde van de soep (uitstekend) en na korte tijd vol vertrouwen het eiland weer verliet. Maar sommige journalisten bleven. En de verhalen kwamen los. Hoe kinderen slechts een keer per maand hun ouders mochten schrijven, dat ook de brieven van de ouders werden gecensureerd. Een kind dat al twee maanden geen post had gehad en daarnaar informeerde, werd gestraft wegens onaangepast gedrag. De bewakers bleken geen enkele opvoedkundige achtergrond te hebben, ze werden gerekruteerd onder gewone gevangenisbewakers. Slaag was alledaags. Er was een jaar of tien eerder een vluchtpoging gedaan door twee jongens. Ze stierven in een bootje op zee, aan kou en ondervoeding. En eerder, in 1907, was bewaker Burlut van het instellingsschip door de jongens vermoord.

En ondertussen repten de kranten nog over een ontbrekende opstandeling.. Waarschijnlijk gaat het om een jongen die helemaal niet had meegedaan aan de revolte, maar al twee dagen eerder was ontsnapt uit de boerderij van de kolonie. Dat doet enige afbreuk aan de romantiek van het verhaal. Maar juist omdat hij eerder was, kan hij kans hebben gezien een boot te nemen. De enkele onderzoekers die zich serieus in de opstand hebben verdiept, weten zelfs zijn naam niet. Er is nog een aantal archieven gesloten en een deel ervan is kort na de oorlog verbrand.

In de perscampagne, waarbij vooral Alexis Danan van Paris Soir een rol speelde, werd gewezen op de achterlijke toestanden in de tehuizen. Louis Rollin, afgevaardigde van het vijfde arrondissement van Parijs en daarvoor en daarna nog minister, interpelleerde en sprak op een protestbetoging in de Parijse Club du Faubourg. Intellectuelen, onder wie Jean Paul Sartre, schaarden zich achter hem. Rollin dwong verbeteringen af die grotendeels pas na de oorlog tot stand kwamen. Maar er kwam een nieuwe onderzoekscommissie, directeur Turban werd gedegradeerd en overgeplaatst, zijn plaatsvervanger Gibouin - verschil moet er zijn - werd ontslagen.

Maar het verhaal is nog niet af. Prevert, wiens oom in een vergelijkbaar tuchthuis had gezeten, schreef eind 1935 een filmscenario over de opstand, L'Ile des enfants perdus, 'Het eiland van de verloren kinderen'. Hij ging ermee naar regisseur Marcel Carne. De ontmoeting zou tot prachtige resultaten leiden, samen maakten ze in 1945 de wereldberoemde film Les enfants du paradis, maar met die verloren kinderen vlotte het minder.

De geschiedenis van de film heeft iets van een tragikomedie. In de vorig jaar geproduceerde documentaire Carnet de naufrage (Verslag van een schipbreuk) reconstrueren Elisabeth Feytit en Claudine Bourbigot de pogingen Preverts scenario te verfilmen. Voor de oorlog lukte het niet. De producent eiste de garantie dat de censuur de film niet zou verbieden. En die garantie kon het ministerie van Justitie niet geven. Bourbigot: "Weliswaar was links aan de macht, het Volksfront, maar de tijd was er niet rijp voor. In die tijd werden ook Amerikaanse misdaadfilm verboden, criminaliteit lag moeilijk."

Voorjaar 1947 werd de draad weer opgenomen met een nieuwe titel: La Fleur de l'age, wat zoiets betekent als 'De bloeitijd van het leven'. En met een nieuwe producent. Die wilde graag dat Arletty, een grote ster destijds, een rol in de film zou krijgen. Arletty had in de oorlog een verhouding gehad met een hoge Duitse militair. "Mijn hart is Frans maar mijn kut internationaal," verklaarde ze voor de rechter, die hierdoor niet was overtuigd en haar voor enige tijd een speelverbod oplegde. Arletty moest in deze film haar comeback maken. Ook grootheden als Serge Reggiani werden geengageerd, de vijftienjarige Anouk Aimee zou debuteren.

De bevolking protesteerde aanvankelijk tegen de opnamen, maar het gemeentebestuur ging akkoord. Maar alles liep mis. Carne werd radeloos van de vele weersomslagen op het eiland ("Op Belle-Île is het meerdere keren per dag mooi weer"), de veerbootbemanning ging in staking. Om de bevolking gunstig te stemmen, bood Carne een vuurwerk aan. Daarbij raakte een eilander zwaargewond, Anouk bezocht hem geregeld in het ziekenhuis. In juni 1947, een kwart van de opnamen was gemaakt, had Carne er genoeg van.

Wat bleef, waren de opnamen. Die zijn een legende. Heel wat mensen zeggen ze gezien te hebben. In 1954 toonde Carne ze in een Parijse cinematheque aan de toenmalige minister Francois Mitterrand. Hij vergat ze en de volgende dag waren ze weg. Maar ook zou hij verteld hebben dat hij ze in een telefooncel had laten liggen - Carne fabuleerde graag. Filmhistorici kunnen niet geloven dat die blikken film zomaar van de aardbodem zijn verdwenen. Feytit en Bourbigot noemen in hun documentaire geen namen. Maar diezelfde historici vermoeden dat de acteur Roland Lesaffre er meer van weet. Hij was de vriend van Carne, heeft al zijn materiaal geerfd en een deel ervan aan Amerikanen verkocht.

Lesaffre weigerde de documentairemakers te woord te staan.

Ook vorig jaar verscheen een roman met de titel La Chasse aux enfants. Het is een succes, zegt schrijver Jean-Hugues Lime. "Volgend jaar komt het boek als Livre de Poche." Zijn boek is een vrije weergave van de gebeurtenissen, zijn hoofdfiguur doet mee aan de opstand en weet als enige het eiland te verlaten. De moord op de bewaker heeft hij 27 jaar later plaats doen vinden.

Ook hem valt de stilte op het eiland zelf op. "Ik denk dat de commercie een rol speelt, het is geen prettige zaak voor een eiland dat leeft van toerisme. Bovendien; er wonen nog voormalige bewakers van het tuchthuis. Hun kinderen zijn er. Het ligt moeilijk."

Eiland-historicus Louis Garans vindt dat die hele zaak opgeblazen is. "Sensatiejournalisten sprongen erop, de strafkolonie Cayenne was toen net erg in de belangstelling, het verhaal over de opstand sloot daarbij aan. Een gedenkteken? Daar lijkt me geen reden voor."

Maar een verdwenen jongen en een verdwenen film, daar horen we vast nog meer van.

27 augustus 2005

Introduction: Carnet de naufrage - Histoire d'un film disparu
Injam Production